
Terwijl ik bezig ben met een gynaecologisch onderzoek wordt er nogal dwingend op mijn deur geklopt. Het volgende moment hoor ik de deurklink naar beneden gaan gevolgd door een knal. Stiekem moet ik glimlachen: regel 1 bij een gynaecologisch onderzoek: doe de deur op slot. Ik grap er wat over met de vrouw op de onderzoeksbank als mijn telefoon gaat. De afspraak met de assistente is dat als ik na viermaal niet opneem, dat ze neerlegt. Tenzij het hoog urgent is. Niets zo irritant als een rinkelende telefoon terwijl je net in een goed gesprek bent. Of met je hoofd tussen twee benen. Terwijl ik het spiraal inbreng tel ik in mijn hoofd het aantal keer dat de telefoon over gaat. Één…twee…drie….vier…Het spiraal zit er bijna in en alleen de draadjes moeten nog afgeknipt. Vijf….Zes…Ik zet een knip. In de touwtjes, niet in de patiënt en excuseer mijzelf terwijl ik naar de telefoon ren. Ik heb maar een paar woorden van mijn assistente nodig. Ze heeft er geen goed gevoel over.
Mijnheer X, die mij normaal liever ziet vetrekken dan komen heeft zojuist gebeld dat hij ‘een beetje’ buikpijn heeft. De assistente komt eigenlijk helemaal niet uit op een hoge urgentie met de triage. Maar in de tien jaar dat ze in de praktijk werkt heeft ze nog nooit meegemaakt dat mijnheer X zélf belt. Laat staan dat hij om een dokter vraagt. Ik besluit een spoedvisite te rijden en het is al snel duidelijk dat de assistente het bij het rechte eind heeft. Met een verdenking op een acute buik en met controles waar ik als kaderarts spoedzorg zelfs zenuwachtig van wordt bel ik zo snel als mogelijk de ambulance. Op de terugweg besef ik maar weer eens hoe onmisbaar een goede assistente is. Want ík was hier niet de redder in nood. Dat was zíj́.
En de mevrouw met het spiraal? Die werd al snel na mijn abrupte vertrek door mijn collega verlost van de eendenbek.
Reactie plaatsen
Reacties